Ik heb nog nooit een verhaal geschreven dat verliep volgens een plot dat ik vooraf had bedacht. Soms kwam dat doordat ik tijdens het schrijven sterk van mijn opzet ging afwijken. Vaker gebeurde het dat ik gewoon geen opzet had – ik had alleen een vaag idee van een uitgangspunt, een ‘beginnetje’.
Aanvankelijk voelde ik me met die manier van werken een amateur. Maar gelukkig leverde het wel resultaat op, en daar gaat ’t tenslotte om. En ik las of hoorde steeds vaker dat publicerende collega-verhalenschrijvers ook op die manier bleken te werken. Inmiddels heb ik er vrede mee.
Voor een kort verhaal is het niet erg om alleen een vaag idee te hebben. Schrijvend, tastend, gaat zich vanzelf iets aftekenen. Niet iets dat in één keer goed is, maar wel iets waar een bruikbaar element in zit, een vonk om het verhaal te doen ontvlammen.
Hoeft een kort verhaal dan geen rode draad te hebben? Tuurlijk wel. Maar die hoef je niet vooraf te bedenken (al houdt niemand je tegen als je dat liever wel vooraf doet). Het gaat erom dat die rode draad er uiteindelijk in zit, en dan maakt het niet uit in welke fase van het proces hij erin is gekomen.
Mijn adviezen over het schrijven volgens planning
- Werk je altijd zonder planning en loop je steeds vast? Werk dan eens een tijd mét een planning.
- Maak je altijd een planning en krijg je (misschien wel daardoor) een geforceerd verhaal met personages die niet van vlees en bloed zijn? Werk dan eens een tijd zónder planning, en laat eerst je karakters tot leven komen. Dan gaat er vanzelf iets gebeuren dat op een verhaal lijkt.
- En als je daaraan behoefte hebt, kun je natuurlijk op ieder moment in het schrijfproces nagaan of je goed gebruik maakt van de vier cruciale momenten die er in een verhaal moeten zitten.
Flannery O’Connor over planning
“Toen ik aan dat verhaal begon, wist ik niet dat er iemand in voor zou komen met een houten been. op een morgen schreef ik over twee vrouwen, en voordat ik het wist had een van de twee een dochter met een houten been gekregen. Terwijl het verhaal zich verder ontwikkelde, voerde ik een bijbelverkoper ten tonele, maar zonder enig idee wat ik met hem aan moest. Ik wist niet dat hij het houten been zou gaan stelen tot tien of twaalf regels voordat hij dat zou gaan doen, maar toen ik dat eenmaal zag, begreep ik dat het onvermijdelijk was.” (Flannery O’Connor, vertaling: Vincent Overeem)
Raymond Carver over planning
[nadat hij het de uitspraak van Flannery O’Connor had gelezen:] “Ik was stomverbaasd toen ik dit enkele jaren geleden las. Altijd had ik gedacht dat dat alleen voor mij gold. Ik had me daar altijd voor geschaamd omdat ik ervan overtuigd was dat deze manier van werken op de een of andere manier voorkwam uit mijn eigen tekortkomingen. Ik weet nog hoe geweldig opgelucht ik was bij het lezen van haar woorden.” (Raymond Carver, vertaling: Vincent Overeem)
Thomas Rosenboom over planning
“Mensen die zeggen: ik wil geen schema want ik wil mezelf zo graag laten verrassen, ik heb van die dekselse personages en ik ben benieuwd wat ze vandaag weer gaan doen, want ze luisteren helemaal niet… dan denk ik: zak toch in de grond jongen, hoe kom je erbij.” (Thomas Rosenboom in: Bunker Hill 29, ook de vorige twee citaten zijn daarin te vinden)
Ook handig
In het handboek Korte Verhalen Schrijven (inkijkexemplaar) ga ik in hoofdstuk 15 ‘Straat versus studio’ in op:
- de voor- en nadelen van een scèneketting
- de voor- en nadelen van het werken met een karakterdossier
11 reacties op “Moet je je plot vooraf weten?”
Ik ben wel een voorstander van wat Stephen King zegt in zijn schrijfboek ‘On Writing’. Even uit mijn hoofd zegt hij dat een verhaal is als een fossiel dat je opgraaft. Je weet niet precies welke kant je op moet zoeken, maar al gravend worden langzaam de contouren van het geheel zichtbaar.
Als ik een nieuw idee heb, begint dat meestal met een gebeurtenis (een botje, naar deze analogie. Maar wel een belangrijk bot. De ruggengraat, zoiets), en dan graaf ik tot ik de rest heb gevonden, en ik weet dat het fossiel compleet is.
Mijn valkuil is dat ik te snel tevreden ben, en dat ik vergeten ben om in diepere aardlagen te zoeken of daar nog meer zit!
Wat een mooi en bruikbaar beeld. Ik voel aankomen dat ik dit nog heel wat studenten ga vertellen. (En een zijweg: de tijd gaat in dit voorbeeld niet alsmaar verder, maar is ‘gefossilifiseerd’, geconcentreerd, compact, een ‘ding’ geworden, hier ga ik over denken.)
Ik geloof dat ik je zijweg van de tijd niet helemaal begrijp, Ton. Wat je opgraaft is natuurlijk wel een ‘gestold moment’ (in de fossielenterminoligie misschien het moment dat de dinosaurus zijn laatste adem uitblies), maar als schrijver kun je best stuiten op een lijvige familiekroniek die decennia bestrijkt.
Maar jij bedoelde misschien iets heel anders?
O, ik deed er te hoogdravend over. Wat jij ‘gestold moment’ noemt, is precies wat ik bedoel! En ik sluit me aan bij die lijvige familiekroniek waarop je ook kan stuiten.
De vraag is natuurlijk of dat ontdekken of het opgraven in de metafoor leidt tot versie 0.1 van het verhaal, of dat het tot de research behoort. Ik zie het zelf als research, en begin pas te schrijven als me duidelijk is wat er in de bodem zit. Maar dan heb ik al wel een flinke hoeveelheid aantekeningen liggen.
Bij mij gebeurt dat allebei, S. Soms tast ik de contouren af tijdens het schrijven, en wis ik doodlopende paden. Maar het kan ook op de fiets, tijdens het boodschappen doen, of onder de douche.
Het grappige aan King’s theorie is dat een verhaal eigenlijk al bestaat, in zijn geheel, en dat het de taak van de schrijver is om dat verhaal bloot te leggen. Zo beschouwd heb je als schrijver eigenlijk weinig te kiezen… Maar dat is misschien een heel andere discussie 🙂
Ik ben het absoluut eens met Thomas Rosenboom. Vooral vanwege wat ik van hem heb gelezen, al is dat niet veel. Typisch ook zo’n boek zonder personages van vlees en bloed, maar van inkt en papier, zodat het eerder de literaire constructie is (met de epifanie ver buiten de tekst) waar je intellectueel van kunt genieten, in plaats van de onderbuikgevoelens (als empathie) die veel populaire verhalen proberen op te roepen, maar wat bij mij vooral irritatie opwekt.
Rosenbooms Mechanica zit dan ook met de precisie van een uurwerk in elkaar, de personages zijn geënsceneerd als robots.
Van de beide anderen heb ik nooit iets gelezen, nu ik lees wat ze schreven: de thema’s van Flannery O’Connor boeien me niet en Carver… ik denk niet dat ik dat leuk ga vinden. Ik zal het eens proberen.
Ik ken het verhaal met het houten been niet en ik vraag me af of dat soort details behoren tot de plot, of tot een subplot. Welke rol speelt zo een vrij verzonnen detail in de plot?
Ik merk dat er in sommige kringen erg spastisch wordt gedaan over plotten, alsof je met plotten het hele verhaal al vastlegt voordat je het begint te schrijven. Dat lijkt mij een misverstand. Zolang je weet wat je wilt vertellen en daaraan vasthoudt, heb je een plot. Er is altijd ruimte voor on the fly verzonnen details, zolang ze het verhaal maar niet in de weg zitten.
Ik werk zelf vanuit het uitgangspunt “Wat, als…?” (What, if…?) Ik ben een genreschrijver, ja. De volgende stap in het proces is, “Ja, wat dan?”. Daarna “En hoe is het zo gekomen?” om te eindigen met “Nou, en?” Dat laatste roept om een spannend verhaal, een reden om het verhaal te vertellen, een twist, een clou, een verrassing, iets dat tot verwondering leidt, iets waardoor de lezer achteraf niet het idee heeft “minuten van mijn leven mee vergooid”. Die elementen zijn de plot. Het uitpuzzelen van hoe die logisch en toch verrassend/verwonderlijk in elkaar zit schept mij veel meer genoegen dan het schrijven zelf (bovendien kun je het overal en altijd doen).
Een “whodunnit” schrijven is wat dat betreft een goede leerschool: als je het heel goed doet is in de eerste alinea al duidelijk wie het heeft gedaan, al komt de lezer daar pas op de laatste pagina achter. Om zoiets geloofwaardig te maken, moet je wel plotten.
Hoe complexer de plotelementen, des te langer het verhaal zal moeten zijn.
Dat mis ik een beetje… als je begint te schrijven met “in een hol in de grond woonde de hobbit”, hoe weet je dan of je met een kort verhaal of een roman bent begonnen? Of het scenario van een film met een lengte waar zelfs Wagner een beroerte van zou hebben gekregen? Lijkt mij niet onbelangrijk. Voor je het weet schrijf je tegelijkertijd aan vijf verhalen die zich tot romanomvang blijken te ontwikkelen. Hoe hou je een vrij begin binnen de perken als je een kort verhaal wilt schrijven? Ervaring lijkt me daarin een belangrijk punt, maar voor het zover is zul je veel hebben moeten schrappen en weggooien.
Natuurlijk kun je altijd achteraf een rode draad door een verhaal weven, en schrappen om het verhaal binnen een maximum aantal woorden te houden, de vraag is of dat wel zo efficiënt is.
Misschien heeft het ook met typsnelheid te maken: als je in een uur 2000 of meer woorden op papier weet te zetten, is het handig vooraf na te denken, want tijdens het typen gaat dat nauwelijks lukken. Hop, in een keer op papier zetten wat voorheen in je hoofd zat, is een andere manier van werken dan via het toetsenbord je gedachten aftasten.
Wat ik vaak tegenkom zijn onevenwichtige korte verhalen. Verhalen waarbij de schrijver eerst de hoofdpersoon introduceert in een bijna mystieke aanvang waarin de schrijver duidelijk nog de hoofdpersoon en het verhaal zelf aan het aftasten is.
(zoals: “In de schemering zat zij op de rand van de vijvermuur. Haar zwarte haren bolden in de wind, terwijl haar donkerbruine ogen in het water van de vijver staarden. De roep van de roerdomp klonk, en kort keek zij op, doch de blik van haar geliefde zou de hare nooit meer kruisen. Vanuit het westen kwamen de donkere wolken opzetten, zodat de schemering eerder viel dan gebruikelijk. Zij zag ertegenop terug te keren naar de duistere contouren van het kasteel achter haar, waar haar familie haar onder de duim hield. Waarom mocht zij nooit op avontuur uit gaan? Ze wrong haar handen en dacht aan haar broers, die geen strobreed in de weg werd gelegd om hun hart te volgen.”)
En dan op 3/4 van het verhaal (we kennen inmiddels de hele jeugd van de hoofdpersoon en haar uiterlijk tot in detail) komt ineens het inzicht dat er nog iets moet gebeuren. Zo goed en zo kwaad als het gaat wordt een spannende scène geïntroduceerd. (“Daar kwam, galopperend over de besneeuwde bergkam, een heraut van de koning. ‘Helden gezocht!’ bazuinde hij rond. De prinses hulde zich in de kleren van haar door de draak verslagen broer om zich te melden als held.”)
In de laatste paar regels wordt het verhaal dan afgeraffeld, omdat er een limiet is voor het aantal woorden. (“Zo, schat, ben je weer in slaap gesukkeld bij je dagdromen? Je had wel in de vijver kunnen vallen!”)
De enige manier om zo’n verhaal nog op te peppen is het helemaal te schrappen en kijken waar het verhaal nu echt om draait. Ik vind dat een beetje zonde van de tijd eerlijk gezegd.
Ha S, Ik had ook niet verwacht dat je voor O’Connor en Carver zou kiezen 🙂 Voor mij speelt wel mee dat Rosenboom ondanks zijn geprezen verhalendebuut vooral naam heeft gemaakt met zijn romans, terwijl Carver en O’Connor de koning en koningin van het korte verhaal zijn. Je komt ze veel tegen in bloemlezingen. Ik ben benieuwd of ze ook zijn opgenomen in de lijvige ‘Moderne Amerikaanse Verhalen’, waar uitgeverij Atlas binnenkort mee komt. (Deze week komt Atlas met de vertaling van Tobias Wolff ‘Hier begint het verhaal’, waarover in de post van aanstaande vrijdag meer.)
Wat een lap tekst, Schlimazlnik! (Niet geplot van tevoren? 🙂 ) Ik weet het, beetje flauw, en bovendien vind ik het heel interessant wat je zegt. Vooral dat stukje over schrijvers die aan het eind (van een verhaal met woordenlimiet) de kern van het verhaal moeten afraffelen. Heel sterk voorbeeld van hoe het niet moet. Wel grappig overigens.
Toch deel ik je mening over het ‘helemaal uitdenken van de plot’, niet. Dat komt uiteraard omdat ik ook zo iemand ben die al schrijvende ontdekt dat één van mijn hp-en een houten been heeft. Wat Terratekst zegt, dat een verhaal eigenlijk al bestaat, ja, daar geloof ik dus in… Dit kan overigens nog steeds betekenen dat ik, zodra ik op het houten been ben gestuit, het eerste deel van het verhaal moet herschrijven omdat dat nodig is.
Ja, nu kan ik inderdaad wel een reactie geven. Bedankt Ton.
Zelf maak ik vooraf altijd een opzetje van het verhaal. Ik schrijf dan in het kort waar het over gaat, waar ik mee begin, hoe het verder loopt en hoe het eindigt. Dat zijn meestal maar een paar zinnen, maar ik vind het fijn om dat op papier te hebben, omdat ik het verhaal dan voor me zie. Dat wil niet zeggen dat ik er niet van afwijk. Tijdens het schrijven krijg ik vaak nieuwe ideeen, die ik verder kan uitbouwen tijdens het schrijven. Dat kan om details gaan, maar ook om de rode draad. Maar over het algemeen begin ik niet in het wilde weg te schrijven. Als ik aan een verhaal begin, weet ik al welke kant ik op wil. Misschien ligt dat ook aan de lengte van mijn verhalen: 1500 woorden. Hoe lager het aantal woorden, des te makkelijker het is om je verhaal van te voren te plannen, denk ik.
Ik vermoed dat veel schrijvers zich herkennen in de combi van vooraf een idee hebben en tijdens het schrijver waar nodig daarvan afwijken. Zelf heb ik het idee dat vooral een roman om planning vraagt, maar ik hoor daar ook wel andere geluiden over.
Wat me te binnen schiet: deze week hoop ik Tobias Wolff te interviewen, ik zal hem vragen hoe hij daartegenaan kijkt. Hij schrijft zowel verhalen als romans.